Het begrip 'vrede':
Waar denken in handelen omslaat

foto Decorte Sta mij toe te beginnen met een anekdote. Aan de vooravond van de Franse revolutie was het buitengewoon onrustig te Parijs. De bevoorrading van de hoofdstad lag plat, er was onvoldoende voedselvoorraad en er dreigde hongersnood. Elke dag waren er wel enkele kleinere voedselrelletjes, en een heuse voedselopstand hing in de lucht.

Zo werd op zekere avond een kapitein van de Franse cavalerie er door zijn oversten op uit gestuurd om een verboden samenscholing ergens op een plein in Parijs ongedaan te maken, desnoods door een geweersalvo te richten op de ongewapende hongerende opstandige bevolking. Nu had de kapitein begrip voor de eisen van het gewone volk. Zelf had hij immers ook familieleden die onder de krappe voedseltoestand gebukt gingen. Hij wou dus niet zomaar op de weerloze bevolking schieten. Anderzijds was hij het aan zijn militaire eer verplicht de Franse koning en zijn oversten gehoorzaam te zijn. Goede raad was dus duur. De kapitein vond de volgende geniale uitweg uit dit op het eerste gezicht onoplosbare dilemma. Hij ging met zijn soldaten naar het plein, en maande het volk tot stilte aan, omdat hij zogezegd een boodschap van zijn oversten had. Toen iedereen stil was, sprak hij als volgt. "Geachte burgers van Parijs. Mijn oversten hebben mij met de opdracht belast dit plein te ontruimen en van 'canaille' te zuiveren. Dit was ik ook van plan toen ik naar hier kwam. Maar nu ik hier ben, en zie hoezeer het plein volgelopen is met achtbare, ernstig menende en eerbiedwaardige burgers, zie ik mij genoodzaakt deze welopgevoede burgers beleefd te verzoeken eerst het plein te verlaten, zodat ik het daarna van 'canaille' kan zuiveren". Daarop ging de samengestroomde menigte uiteen, en na tien minuten was het plein leeg zonder dat er één schot gevallen was.

Mijn bron houdt het verhaal voor historisch, d.w.z. voor echt gebeurd. Maar of het verhaal reëel dan wel fictief is, doet niet echt terzake. Men zou zich b.v. volgend volkomen uit de lucht gegrepen gedachtenexperiment kunnen voorstellen. Euro 2000, relletjes met voetbalhooligans. Een kapitein van de rijkswacht of marechaussee - toevallig een voetballiefhebber - wordt met zijn manschappen uitgestuurd om een straat of plein te laten ontruimen, en houdt door zijn megafoon volgende toespraak: "Beste voetballiefhebbers. Mijn oversten hebben mij met de opdracht belast deze straat van hooligans en vandalen te zuiveren. Nu ik echter zie hoeveel trouwe en oprechte voetballiefhebbers hier aanwezig zijn, voor wie voetbal een feest is, zou ik alle ware voetbalsupporters willen verzoeken op de stoep te gaan staan, zodat mijn manschappen de straat van de overblijvende hooligans en vandalen kunnen zuiveren". Niemand van ons - denk ik - acht het waarschijnlijk dat deze situatie zich volgende maand in België of Nederland voor zal doen. Dat hoeft ook niet. Wel zou u het met mij eens moeten zijn dat in dergelijke explosieve situatie, waarin gebruik van geweld zo vanzelfsprekend geworden is dat niemand er eigenlijk nog stil bij staat, geweld vermeden en vrede (weliswaar niet permanent natuurlijk, maar toch) gerealiseerd is. Dan wil ik beide voorbeeldjes, reëel of fictief, alleen gebruiken om samen met u even na te denken over de voorwaarden van het realiseren van deze geweldloosheid, die in onze cultuur van steeds verder om zich heen grijpend geweld tot een echte cultuuromslag zouden kunnen/moeten leiden.

De mij toegemeten tijd wil ik besteden aan twee zaken: 1° het overlopen van enkele cruciale types van denken uit de geschiedenis van de filosofie, om daaruit 2° bij wijze van conclusie de hoofdreden van het failliet van deze methoden naar voor te halen - althans waar het erom gaat vrede te denken en dienovereenkomstig te realiseren.

I. Zes methoden om 'vrede' te denken

Ik wil zes grondig verschillende methodes van kennisverwerving toepassen op het begrip 'vrede' en op onze voorbeeldjes. Dit doe ik niet zozeer opdat ik mij als filosoof op eigen (en dus veilig) werkterrein zou kunnen terugtrekken. Ik doe het vooral omdat het mijn innige overtuiging is dat er weinig begrippen in de filosofie zijn als het begrip 'vrede', weinig plaatsen waar de consequenties van het denken zich zo onmiddellijk in actie vertalen, waar denken en handelen zo onontwarbaar in elkaar vloeien, waar wat begrip was, zo snel daad wordt. Ik laat me bij dit overzicht inspireren door het boek van Paul Wouters, Denkgereedschap, dat de verschillende denkmodellen karakteriseert aan de hand van soorten werktuigen, en toepast op intentionele relaties zoals kennis en liefde1. In beide gevallen, kennen en beminnen, is een subject gericht op het andere dan zichzelf (het object). Vermits we in situaties van vrede, geweld en oorlog ook altijd met andere subjecten te maken hebben, kan men er min of meer van uitgaan dat deze denkmodellen ook op het relationele concept 'vrede' van toepassing zullen zijn.

1. Het klassieke realisme

Het klassieke realisme denkt de werkelijkheid in termen van wezenheden of structuurpatronen of 'soorten' (essenties), op-zichzelf-bestaande 'dingen' of 'personen' (substanties), en eigenschappen of kwaliteiten van soorten, dingen en personen. In dit type denken staat het object centraal, en heeft het subject geen enkele invloed op dat object. Het kan daarom vergeleken worden met de hamer en de beitel: deze halen uit het materiaal van het standbeeld de vorm (b.v. Hercules) te voorschijn, die er in wezen altijd al insteekt. Door progressief zijn kennis uit te breiden dringt het subject dieper en dieper in het wezen van het object door, en brengt het één voor één de kenmerken ervan aan het licht. Daarbij is het vanzelfsprekend, dat deze kenmerken van het object ook feitelijk uit het object voortkomen - ook al zijn ze niet direct waarneembaar.

Toegepast op het vredesdenken leidt dit tot volgende situatie. Ik leef met mijn buur in onmin, en zou graag willen dat er een einde aan het conflict kwam. Vermits ik vrede wil, en hij maar met de pesterijen doorgaat, ben ik goed, en is hij slecht. De redenering is simpel: ik wil vrede, dus ik ben vredelievend. Mijn buur verschilt van mij, want hij is mij vijandig gezind. Mijn buur is anders, dus niet vredelievend, dus oorlogszuchtig of op zoek naar conflict. Op deze manier belanden we in een zwart-witdenken dat allerminst tot een vreedzame oplossing van het conflict zal leiden. Integendeel, dit type denken is gedoemd om tot geweld aanleiding te geven.

Dat wordt duidelijk als we het toepassen op verschillende gemeenschappen. Beide gemeenschappen zijn overtuigd van hun eigen goedheid en waarheid, van de heiligheid van de waarden die ze aanhangen en desnoods met hun bloed en hun leven willen verdedigen. Als gemeenschap A ervan overtuigd is in de waarheid te leven, en andere waarden verdedigt dan gemeenschap B, verschilt B van A en leeft B voor A in de onwaarheid, in de leugen. Hetzelfde geldt, omgekeerd, voor A vanuit B. In zo'n situatie kan geweld niet uitblijven. Immers, ondanks aandringen van A blijft B volharden in de boosheid (en omgekeerd). Dit betekent voor A dat B de waarheid van A niet kàn of niet wil overnemen. Vermits alle rationele goedmenende mensen zich altijd door de waarheid laten overtuigen, kan dit verder voor A maar twee zaken betekenen. Ofwel is B extreem stupide, werkelijk zodanig achterlijk dat hij niet tot inzicht in een waarheid kàn komen die toch voor iedereen zonneklaar is; deze mentaal gehandicapten moeten we dus elimineren (want ze zijn gevaarlijk voor gemeenschap A), laten we zeggen met liefde interneren. Ofwel is B extreem pervers, een echte duivelstrawant die de waarheid wel inziet maar niet wil aanvaarden; deze handlangers van de Boze moeten we eveneens elimineren, want ze zijn eveneens en zo mogelijk nog meer gevaarlijk voor het voortbestaan van de gemeenschap. Hetzelfde geldt natuurlijk omgekeerd voor A vanuit het standpunt van B.

Men ziet het: dit denktype laat mensen verzeilen in de theorie van de rechtvaardige oorlog. Gemeenschap A heeft het recht, ja de heilige plicht haar eigen voortbestaan te verzekeren door de "goddeloze andere" (gemeenschap B) te vernietigen. De voorbeelden zijn legio: kruistochten, godsdienstoorlogen, nationalistische oorlogen, enz. Als A zichzelf sterker acht dan B, zal A aanvallen; als B zich sterker acht dan A, zal B aanvallen. Alleen als beiden schrik hebben van elkaar, ongeveer even sterk zijn, ofwel elkaar zouden vernietigen, blijft geweld voorlopig uit. Maar dan heerst er een sfeer van Koude Oorlog, waarin beide gemeenschappen elkaar hartsgrondig wantrouwen. Alle werkelijke dialoog, laat staan tolerantie, is uitgesloten. Welke argumenten de tegenstander ook moge aanhalen, hij is een handlanger van de Boze, en wil ons met zijn argumenten enkel in de val lokken. Hoe meer waar en overtuigend zijn argumenten ons voorkomen, hoe bedrieglijker ze zijn en hoe meer we ze moeten wantrouwen. Deze immuniteit voor tegenargumenten heb ik "de waanzin van het intellect" genoemd: geen enkel argument, feit of gebeurtenis is nog in staat om mij te overtuigen van de onschuld of de goede bedoelingen van "de ander". Dit leidt tot excessen van 'waanzin' zoals de heksenjacht of de bewapeningswedloop2.

Men ziet eveneens: als de kapitein of de rijkswacht de betogers werkelijk voor canaille of voor hooligans zouden aanzien, ze dan niet anders zouden kunnen dan geweld gebruiken. Noch de kapitein noch de fictieve rijkswachtofficier denken m.a.w. volgens de regels van het klassieke realisme. Laten we daarom ons volgende denkmodel analyseren.

2. De transcendentale methode (=buiten elke ervaring vallende)

Immanuel Kant bracht in de filosofie een radicale omwenteling teweeg, zo radicaal dat hij ze vergelijkt met de Copernicaanse (van geocentrisme naar heliocentrisme). Hij stelt n.l. dat, in de kennis, het subject zich niet richten moet naar het object (zoals in het klassieke realisme), maar omgekeerd dat het object zich moet richten naar het subject. Hij poogt op die manier een fundamentele moeilijkheid op te lossen, hem door de empirist Hume voor de voeten geworpen. Als alle kennis n.l. op de ervaring moet teruggaan, kan ze nooit voor de toekomst geldig zijn. Nu pretenderen wetenschappelijke wetten wel degelijk geldigheid met betrekking tot de toekomst. We kunnen voorspellen dat, als we een brug zus en zo construeren, ze zal blijven staan; en dat, als we ze niet zus en zo construeren, ze zal instorten. Wetenschappelijke kennis heeft m.a.w. een a priori karakter: een echte wet ("water kookt op 100° C") is a priori geldig voor alle toekomst.

Nu verklaarde Kant het a priori karakter van alle wetenschappelijke wet(t)en door erop te wijzen dat het bewustzijn niet een leeg onbeschreven blad is, zoals de empiristen postuleerden, maar een structuur. Uiteraard kunnen we daar hier niet verder op ingaan. Maar om een idee te geven: vergelijk het met een rode bril. Als ik een rode bril draag, en de zaal naar buiten wandel, dan weet ik nu niet of ik eerst een voetganger en daarna een fietser of een wagen dan wel omgekeerd zal zien. Wél weet ik, nu reeds en a priori, dat wat ik ook zal zien, het rood zal zijn. Wanneer alle objecten mij als rood verschijnen, dan is rood geen kenmerk van de objecten die ik zie, maar van mijn zien van objecten, d.w.z. van de bril waardoorheen ik kijk. Als ik daarentegen bepaalde objecten als rood en andere als blauw zie, dan zijn rood en blauw een kenmerk van de objecten die ik zie. Bepaalde kenmerken van de objecten komen dus niet van de objecten zelf, maar van mijn bril: met name deze kenmerken die a priori en daarom aan àlle objecten toekomen. Hetzelfde geldt voor oordelen als "alle water kookt altijd op 100° C", enz. Bepaalde kenmerken van de objecten komen dus niet langer uit de objecten, maar uit het waarnemings- en denkapparaat van het subject. Daarom vergelijkt men deze denkstijl met de winkelhaak: als de dingen recht zijn, dan heeft dat in de eerste plaats niet te maken met een eigenschap die uit de dingen zelf komt, maar met een instrument dat de dingen recht maakt, zodat ze achteraf ook recht zijn. De orde en wetmatigheid die de wetenschap in de natuur 'ontdekt', zijn niets anders dan het gevolg van de principes volgens dewelke de menselijke waarneming en het menselijke verstand de binnenkomende informatie wetmatig ordent.

Toegepast op het vredesdenken leidt dit tot volgende situatie. De 'vijandigheid' of 'slechte wil' van de ander zijn niet langer een kenmerk dat uit de ander komt, maar dat aan de ander toekomt omdat hij het uit mij haalt. De ander richt zich naar mij. Een uitgesproken vertegenwoordiger van dit denktype op gebied van vrede en oorlog lijkt René Girard te zijn, met zijn theorie van de mimetische oorsprong van de begeerte die noodzakelijk tot conflict en geweld aanleiding moet geven. Volgens deze theorie botsen mijn wil en die van de ander, niet omdat ze verschillend zijn, d.w.z. omdat de ander bron van een wil is die in hem opwelt en van de mijne verschilt, waardoor strijd ontstaat. Volgens deze theorie botsen mijn verlangen en dat van de ander omdat onze verlangens dezelfde zijn, d.w.z. de ander is niet bron en oorsprong van zijn eigen verlangen (hoewel hij dat wel denkt), hij bootst enkel mijn verlangen na (mimèsis). Hij kopieert mijn verlangen, hij wil hetzelfde als wat ik wil (dezelfde betrekking, hetzelfde geld, dezelfde auto, dezelfde vrouw), en daaruit ontstaat strijd.

Toegepast op gemeenschappen leidt dit tot allerlei betwistingen van vnl. economische belangen of goederen. Mensen willen dezelfde olie, dezelfde grond van hun voorvaderen (het Israëlisch-Palestijns conflict), enz. Mensen uit de derdewereldlanden kopiëren het westerse verlangen naar materiële welstand. Gezien de schaarste aan goederen enerzijds, en de wanverdeling ervan anderzijds (80 % van de wereldbevolking bezit 20 % van de goederen, en 20 % van de mensen bezit 80 % van de goederen), kan geweld in Girards hypothese in het Noord-Zuidconflict niet lang meer uitblijven. Te meer daar, steeds volgens Girard, de bezitter zijn bezit steviger gaat verdedigen naarmate de bezitloze het actief verlangt. Omgekeerd gaat de bezitloze het steeds intensiever verlangen naarmate de bezitter het steviger verdedigt. Zo ontstaat een escalatie, die vroeg of laat in een gewelduitbarsting uitmondt. Op Girards oplossing voor dit type conflict, het zondebokmechanisme, komen we straks terug.

Men ziet het: dit denktype kan al evenmin als het vorige geweld vermijden en vrede tot stand brengen. Of vijandschap en spanning nu het gevolg zijn van een slecht verlangen dat uit de ander komt en anders is dan het mijne dat goed is, dan wel het gevolg van hetzelfde verlangen als het mijne naar iets wat hij wil bemachtigen, maakt niet uit. De situatie zal leiden tot geweld, net zoals onder 1. De kapitein en de rijkswachtofficier kunnen denken dat het canaille en de hooligans geweld zullen gebruiken omdat ze van nature gewelddadig zijn; of ze kunnen denken dat canaille en hooligans geweld gebruiken omdat ze het officiële en wettelijke geweld imiteren. Het maakt niet uit, in beide gevallen zal er een vechtpartij ontstaan.

3. De dialectische methode

Een befaamde kritiek op het realisme, dat het object centraal stelt, zowel als op het idealisme, dat het subject centraal stelt, kwam er van Hegel. In zijn dialectisch denkmodel stelt hij dat subject en object samenhoren als twee tegengestelden die elkaar voortdurend nodig hebben, elkaar wederzijds constitueren en ook voortdurend in elkaar overgaan: zoals dag en nacht, boog en pees, enz. Dit proces van wederzijdse constitutie kent soms langere perioden van trage evolutie, maar geraakt af en toe ook in heel turbulente stroomversnellingen. Bovendien stelt Hegel dat dit proces van zelfconstitutie van de werkelijkheid, die Absolute Geest is, verloopt volgens drietrapschema van these, antithese en synthese. De these wordt genegeerd, en deze negatie (de antithese) wordt op haar beurt genegeerd en slaat om in de synthese, die op haar beurt een nieuwe these vormt. Zo gaat het dialectische proces maar door.

Uiteraard gaat het ons opnieuw niet om de details van het systeem, slechts om de mogelijke toepassing op het vredesdenken. Daartoe volstaat het even de technische term 'dialectisch' toe te lichten. Deze term staat voor een gebeuren of een begrip dat in zijn tegendeel omslaat. Zo had de bomaanslag in Omagh, gepleegd door de Real I.R.A. op een zonnige augustuszaternamiddag in een volle winkelstraat, en met de bedoeling het vredesproces te blokkeren, een averechts effect: de Ieren beseften beter dan ooit dat het met dit soort blinde terreur niet meer verder kon, dat men ten allen prijze de vrede moest nastreven en realiseren. Hetzelfde kan gezegd van de moordaanslag op de Israëlische premier Rabin, enkele jaren terug, door een joodse extremist, van de moord door de Baskische terreurgroep ETA op de jonge Spaanse journalist, enz. De geschiedenis steekt vol voorbeelden van 'dialectische ommekeer'. Daarom beschouwden Hegel en Marx (zij het enigszins anders) dialectiek als de motor van de geschiedenis. Typisch voor Hegel daarbij is dat, na perioden van tijdelijke terugval, er toch een aarzelende vooruitgang te bespeuren valt. De synthese is n.l. altijd een hoger stadium dan de these. De democratie die hersteld wordt nadat ze jaren door een dictatuur versmacht is, is veel waardevoller voor de mensen die erin leven dan de democratie die nooit de negativiteit van de dictatuur gekend heeft. Daarom gaan bij ons stemmen op om de algemene stemplicht af te schaffen, en in Zuid-Afrika niet. Ik herinner me nog levendig het beeld van de zeventigjarige zwarte vrouw die, na al de verschrikkingen van apartheid meegemaakt te hebben, voor het eerst in haar leven naar de stembus mocht. Daarom vergelijkt men deze denkstijl met een koevoet: hij tilt een vorige toestand op een hoger niveau. In (hegeliaanse) dialectiek gaan we van een plus (these) naar een min (antithese) en naar een min-min (synthese) die echter, anders dan in de wiskunde, meer dan de aanvangsplus is.

Toegepast op het vredesdenken betekent dit dat geweld en geweldloosheid structureel samenhangen, dat de éne niet zonder de andere en de andere niet zonder de éne kan, en dat altijd en noodzakelijk na bepaalde langere perioden van relatieve kalmte en vrede korte en hevige gewelduitbarstingen komen. Oorlog en vrede veronderstellen elkaar, noodzakelijk en eeuwig. Zo ziet Hegel het, zo zien het ook Heraclitus, Clausewitz en Freud in diverse van zijn cultuurfilosofische geschriften (o.m. de beroemde brief aan Einstein over het mateloze geweld en de miljoenen slachtoffers van de Grote Oorlog). Hegel is daarbij misschien nog de meest optimistische, omdat hij ondanks alle geweld doorheen al die conflicten toch de dialectische constitutie van een Geest, van een Absolute Rationaliteit ziet.

Het is echter duidelijk dat dit denktype een pleidooi is voor de onmogelijkheid om geweld uit te schakelen, tenzij dan sporadisch. Men kan er ook een capitulatie in zien van het denken dat poogt een permanente vrede tot stand te brengen. Als de kapitein en de rijkswachtsofficier ervan overtuigd zijn dat geweld van tijd tot tijd onvermijdelijk is, ja tot de dieptestructuur van de werkelijkheid zelf behoort, dan zullen ze zonder aarzelen en zonder gewetensnood hun canaille en hun hooligans omverschieten. Daar de ambities van de aanwezigen naar ik aanneem verder reiken dan dergelijke capitulatie, stappen we over naar een volgende denktype.

4. De fenomenologische methode

Als we Hegel als één van de belangrijkste vertegenwoordigers van het (absolute) idealisme zien, dan komt er in het begin van de 20e eeuw een nieuwe kritiek op zowel realisme als idealisme, die meent dat beiden een vals probleem stellen. Voor de fenomenologen is het object direct en onmiddellijk aan het intentionele subject gegeven, en is het subject geen eigenlijk subject tenzij als onmiddellijk en direct op een mogelijk object, of op een wereld, gericht. Het subject is een open en intentioneel bewustzijn, d.w.z. het bewustzijn wordt hier niet langer als een ding of substantie, maar als een verhouding-tot-iets-anders gedacht. De slogan luidt: zu den Sachen selbst, en het werktuig dat deze methode symboliseert is daarom de blote hand. Met de blote hand, zonder enige bemiddeling dus, gaan we de dingen, de wereld, de andere(n) te lijf.

Toegepast op het vredesdenken betekent dit dat vrede of agressie en geweld onmiddellijk voor ons toegankelijk zouden zijn, en zelf een soort 'fait primitif', een primordiaal gegeven zouden zijn. Ze zijn de werkelijkheid zelf, geen verschijningsvorm of modaliteit of afgeleid gegeven, en als dusdanig ook niet reduceerbaar tot iets anders dan wat ze zijn: vrede, of oorlog. In die zin kan men Nietzsches 'metafysiek' van de machtswil en de blinde krachten begrijpen: alles is chaos, geweld, conflict, strijd, oorlog. Vredeswil is niets anders dan een slecht gemaskeerde, decadente, levensontkennende en nihilistische machtswil van de zwakke, van de slaaf, van de jood of de christen, die de strijd niet aankunnen, het onderspit vrezen te delven, en daarom alle strijd en conflict tot 'moreel verderfelijk' verklaren. Of men kan er ook allerlei andere utopieën in onder brengen die op de één of andere manier suggereren dat de mens 'van nature' goed en liefdevol en vredelievend is. B.v. Rousseaus theorie van de 'goede wilde' die door de maatschappij gecorrumpeerd wordt; Marx' utopie van de klassenloze maatschappij waar de arbeidende mens zichzelf in vrede ontplooit, daar waar bezit, en met name bezit van productiemiddelen, tot oorlog en strijd aanleiding geven; het extreme pacifisme en quiëtisme van de 17e-eeuwse quakers die het godsdienstgeweld van het Europese continent ontvluchten en naar de Nieuwe Wereld trekken om er Philadelphia te stichten; evt. ook Girards zondeboktheorie als oplossing voor het geweld. De zondebok zuigt immers het geweld aan als een zwart gat en laat het verzwelgen, zoals een bliksemafleider de bliksem aantrekt en zo neutraliseert.

Het is echter duidelijk dat al deze utopieën ofwel niet werken en nog nooit gewerkt hebben, ofwel slecht (communisme), ofwel slechts in zeer kleine gemeenschappen van gelijkgezinden (b.v. de Amish in de U.S.A., of vergelijkbare 'secten'), ofwel slechts sporadisch, en met name voor zover en zolang men het mechanisme niet doorheeft - zoals het zondebokmechanisme. Overigens lijken noch de kapitein noch de commandant volgens deze methode te redeneren. Deden ze dat wel, dat zouden ze ervan moeten uitgaan dat wat als 'canaille' of 'hooligan' verschijnt, dat ook in werkelijkheid is. En dat doen ze juist niet: ze geven hun opponenten de kans zichzelf te herdefiniëren. Bekijken we daarom onze volgende methode.

5. De taalanalytische methode

Op haar beurt is deze methode een kritiek op de fenomenologische methode, omdat er volgens het angelsaksische denken geen directe toegang tot de werkelijkheid mogelijk is. Alle verhouding tot dingen en werkelijkheid wordt bemiddeld door de taal, en haar wetten, regels, taalspelen. Elke intentionele relatie is een talige relatie, taal is constitutief voor werkelijkheid, en de grenzen van de taal zijn de grenzen van de werkelijkheid (Wittgenstein). Opnieuw gaan we niet verder op de details in. Het instrument dat deze methode symboliseert is de decoupeerzaag. Door middel van fijnzinnige, minuscule en minutieuze analyse legt men een probleem in zijn onderdelen uiteen, en lost het meteen zo op. Alle filosofische problemen blijken in wezen taalproblemen te zijn, en - eens zo gedefinieerd - vanzelf te verdwijnen. De structuralistische methode verschilt niet wezenlijk van deze aanpak. De taal is immers een systeem van opposities en differenties waardoor betekenissen ontstaan. Deze betekenissen weerspiegelen allerminst eeuwige wezenheden in de werkelijkheid die een onafhankelijk en ontalig bestaan zouden leiden, en als het ware door woorden 'gevangen' worden en in een woordenboek vastgelegd. Betekenissen zijn niets dan uitsnijdingen (vandaar: decoupeerzaag), en kunnen gemaakt en hermaakt worden, al naargelang de behoeften van een subject dat taaldaden stelt of cultureel gangbare uitsnijdingen in taalspelen overneemt. De uitsnijdingen kunnen evt., volgens het structuralisme dan, evenzeer de werking van anonieme en alle subjecten transcenderende mechanismen zijn.

Toegepast op het vredesdenken betekent dit dat de termen 'vrede' en 'oorlog' en hun inhoud of betekenis niet verwijzen naar vastliggende werkelijkheden, maar naar definiërende instanties, zeg maar naar de mechanismen van de macht, naar de politici of de politiek, naar de retoriek, naar verborgen of openlijk gepropageerde ideologieën. Het behoeft geen betoog dat in elke 'vrede' of 'oorlog' tussen mensen dergelijke retorische mechanismen werkzaam zijn, of ze de bestaande machtsverhoudingen verdedigen en willen uitbreiden dan wel ondermijnen. Deze verder analyseren zou meer dan voldoende stof tot een nieuwe bijdrage leveren. Hier moeten we wel opmerken dat retorische truuks de kapitein en de commandant niet vreemd lijken te zijn, althans in een bepaald opzicht. We komen daar straks op terug, maar stellen eerst nog onze laatste methode voor.

6. De deconstructiemethode

De op onze dagen wellicht meest populaire filosofische methode is de methode ontwikkeld door Derrida. Hierbij gaat men ervan uit dat er vele methodes of werktuigen zijn zonder dat één ervan geprivilegieerd zou zijn of werkelijk gefundeerd kan worden. Individuele denkers denken altijd dat één ervan de beste, ja de énige is, maar ze vergissen zich. Dit wordt duidelijk voor wie aandacht heeft, niet zozeer voor wat gezegd en geschreven wordt, maar vooral voor wat niet gezegd en niet geschreven wordt: voor de marges, voor de leegten, voor de witte ruimtes tussen de tekst die tegelijk de tekst mogelijk maken zonder zelf tekst te zijn. In dit opzicht zijn er vele werktuigen, wat leidt tot een relativering, en zijn het alle 'keizers zonder kleren'. Ze pretenderen de énige methode te bieden om een probleem op te lossen. Maar wie goed toekijkt ziet dat de gedachte zelf dat je een probleem strategisch zou kunnen oplossen door toepassing van één of andere methode, een illusie is.

Toegepast op het vredesdenken betekent dit dat de gedachte zelf dat we via één of andere methode van denken, en daarop aansluitend via één of ander actieplan, de problemen inzake vrede en oorlog zouden kunnen oplossen, één grote illusie is. 'Vrede', en zeker zoiets als 'wereldvrede', is maar één van de zovele 'grote verhalen' waar het postmodernisme definitief afscheid van genomen heeft. We proberen met onze dichtste buur en naaste familie enigszins op voet van verstandhouding te leven, en laten ons aan de overige wereldburgers weinig of niets gelegen liggen, met uitzondering, af en toe, van één enkele mediagenieke solidariteitsactie - kwestie van ons goede geweten te bewaren. Het postmoderne individualistische cynisme poogt voor eigen deur te vegen, en beschouwt wat in de rest van de wereld gebeurt als een ver-van-mijn-bedshow. Dat is onderhand wel tot iedereen doorgedrongen - een handjevol idealisten en hardnekkige wereldverbeteraars niet te na gesproken.

Nu wil het toeval echter dat de aanwezigen vandaag voor het overgrote deel tot dit handjevol idealisten behoren, en naar ik vermoed geen vrede met dit soort analyse zullen nemen. Ikzelf doe dat evenmin, en ook de kapitein en de commandant doen dat niet. Zij hebben immers een soort plichtsbesef: ze willen hun plicht doen, en geloven in die zin nog in een 'groot verhaal'. De postmoderne cynicus kan nooit een kapitein zijn: hij zou veilig thuis bij vrouw en kinderen gezellig bij de haard blijven, en anderen de hete kastanjes uit het vuur laten halen, om nadien vanuit een intellectueel superieure positie laatdunkende opmerkingen over beide partijen te spuien.

J. Decorte (hoogleraar wijsbegeerte KU Leuven)

Klik hier voor tweede en laatste deel.

Klik hier voor een eenvoudiger samenvatting.

  1. Cf. Paul WOUTERS, Denkgereedschap, Lemniscaat, Rotterdam, 1999.
  2. Zie in dit verband: J. DECORTE, De waanzin van het intellect. Twee modellen van de eeuwige strijd tussen goed en kwaad, DNB/Pelckmans - Kok Agora, Kapellen - Kampen, 1989.

hoofdmenu    inhoudsopgave    archief    over 'tKA        Updated: 14 september 2000