Mens en Milieu

Milieu in vogelvlucht

In twee voorgaande nummers van 't Kan Anders is erbij stilgestaan dat de mens als biologisch wezen ook onderworpen is aan de wetten van de natuur, dat hij deel uitmaakt van de kringloopprocessen en dat wanneer zijn afval zich ophoopt in zijn nabijheid, dat dit zijn bestaan, zijn gezondheid bedreigt. De mens reageerde daarop vanouds met: "Afval, weg ermee!".

We eindigden vorige keer met de retorische vraag: Dat was goed voor de gezondheid, maar ook voor het milieu?

In Hilversum kwam in het laatste kwart van de 19e eeuw een einde aan perioden met tyfus en cholera toen centrale afvoer van afvalwater zijn intrede deed en toen waterleiding werd aangelegd.

Maar... afvoer, waarheen? Het Gooi bestaat als het ware uit een hele grote goed doorlatende zandlaag van wel 180 m. dik boven een doorgaande kleilaag. Het regenwater dat hierop valt infiltreert direct. Het vormt er geen beken of riviertjes waarop geloosd zou kunnen worden.

Sinds 1874 werd daarom via een open gaten stelsel en via een afvalwatersloot geloosd op een kom op de omringende heide.

Later, begin 20e eeuw, werd via een gesloten riolering op ongeveer dezelfde plek geloosd op zogenaamde vloeivelden. Het milieu had hiervan te lijden. Grondwater ter plaatse werd verontreinigd, terwijl bij ongunstige wind een stankgolf over de bebouwing kwam. Dit werd mede veroorzaakt door de sterke groei van de gemeente. Om de stank het hoofd te bieden werden eind dertiger jaren de vloeivelden vervangen door biologische zuiveringsinstallaties. De lozingssituatie echter bleef dezelfde.

Overigens waren er toentertijd nog maar weinig gemeenten met afvalwaterzuiveringsinstallaties. Bussum (1937) en Amsterdam West (1932) waren andere voorbeelden. De meeste steden in Nederland zochten afvoer naar het oppervlaktewater.

Arnhem, Nijmegen en Rotterdam deden het op de grote rivieren. De binnenstad van Amsterdam loosde ongezuiverd op de grachten, die werden doorgespoeld met behulp van een groot gemaal in Zeeburg. De 19e eeuwse woonwijken werden aangesloten op een persleiding die het afvalwater ongezuiverd bij Pampus loosde.

Den Haag loosde ongezuiverd op zee. Afval... weg ermee!

Zo vóór de oorlog en in de oorlog, toen de consumptie en het waterverbruik laag waren was de situatie over het algemeen nog wel houdbaar. Het oppervlaktewater heeft een zeker zelfreinigend vermogen. Bacteriën kunnen de ingebrachte organische stof weer afbreken tot oorspronkelijke 'bouwstenen' als koolzuur (CO2), water (H2O), nitraat (NO3). Voorwaarde is wel dat er niet meer organische afvalstof in terecht komt dat de aanwezige hoeveelheid zuurstof toelaat. Er is wel eens berekend dat, over het geheel genomen, het huishoudelijk afvalwater van zo'n vier miljoen inwoners op het Nederlandse oppervlaktewater geloosd zou kunnen worden zonder dat dit tot zuurstofloosheid en dus tot stank en vissterfte zou behoeven te leiden.

Na 1945 veranderde dit. De bevolking nam snel toe. De 'babybomers' kwamen ter wereld. De sociale woningbouw werd alom van douches voorzien. Wat bovendien enorm toenam was het lozen van industrieel afvalwater.

Indië verloren, rampspoed geboren was een slogan van Mussert toen hij in de dertiger jaren Java bezocht.

Ook op dit punt heeft hij ongelijk gekregen. Nederland industrialiseerde met alle gevolgen voor het milieu op het gebied van water, bodem en luchtverontreiniging. Afval... weg ermee!

Blijven we nog even op het terrein van de waterverontreiniging.

In Hilversum loosde een smaak- en reukstoffenfabriek door een slimmer gebruik van de bestaande productiecapaciteit in één jaar tijd een hoeveelheid zuurstofvragende organische stof extra als dat van een woonwijk met 30.000 inwoners.

Een chemische fabriek in Naarden vond een originele oplossing. Men boorde op het fabrieksterrein een buis van 300 meter tot onder de afsluitende kleilaag. Zonder pompen stroomde het sterk geconcentreerde afvalwater door onderdruk in de ondergrond. Men moest alleen maar sterk zuur maken om kristallisatie, en dus verstopping, beneden te voorkomen. De provincie stak er na enige tijd een stokje voor.

De Zaan stonk, de vestinggrachten rond Naarden eveneens, om over de veenkoloniale wateren in Groningen maar te zwijgen.

Vanuit het Ruhrgebied kwam een grote hoeveelheid industrieel afvalwater ons land binnen. Rotterdam dat voor zijn drinkwatervoorziening het Rijnwater als grondstof gebruikte, al heette het uit de Maas te komen, kreeg na chlorering dusdanige verbindingen in zijn leidingwater, dat Wim Kan eens grapte:

"Als ik in Rotterdam water drink is het net of ik een zoen krijg van de hoofdverpleegster."

Overigens werd ook vóór 1970 op vele plaatsen in Duitsland en Nederland gewerkt aan plannen tot zuivering.

Het jaar 1970 betekende een omslagpunt. Toen kwam de wet op de waterverontreiniging tot stand.

(wordt vervolgd)

Koos de Beus

hoofdmenu    inhoudsopgave    archief    over 'tKA        Updated: 12 juni 2000